10 juni 2018 – Ode aan de zwarte populier

Ach, bijzonder? Bijzonder?
Daar was de oude populier niet zo mee bezig. Hij was niet van het ijdele soort. “Ik groei, ik bloei en ach, dat ik al heel wat langer sta dan iedereen gedacht had; kwestie van genoeg beweging in je takken.”
En met een glimlach dacht de oude populier aan alle jonge vogels die in zijn takken een nest hadden gemaakt. Hoe hij met een extra takje hier en daar de jonkies had beschermd tijdens een voorjaarstorm. Hij had meer vogelnesten in zijn takken gehad, dan jaarringen onder zijn bast.
Maar ook vleermuizen vertrouwden hun jongen aan hem toe. Die zagen er minder schattig uit dan de vogels, maar je moet nooit alleen naar het uiterlijk kijken. Wat dat betreft was hij zelf ook niet meer de mooiste, met hier en daar een flinke tak minder, een litteken. Alles was aan hem voorbijgetrokken; stormen en oorlogen. Maar hij was er nog.
Genoot van het uitzicht over de Waal, die mooie maar soms dreigende rivier. Nooit was hij er echt bang voor geweest.
Jonge elzen en populieren had hij gerustgesteld als een najaarsstorm door hun takken joeg. Soms miste hij ze nog. Verdwenen waren ze.
Niet door stormen, maar door mensenhand.
Haast onvoorspelbaarder dan de rivier.
Nee, niet de mensenhand van het 7-jarig kind dat hem had geplant. Die hand voelde hij nog, diep in zijn jaarringen. Liefdevol, koesterent.
“Een mooie klompenboom over 40 jaar!”, hadden ze gezegd, maar 40 jaar later was er geen reden hem te kappen. Nee, zijn takken sterk, zijn wortels stevig in de grond.
“t is een bijzondere boom! En dat is ie.”, zeiden ze, maar hij was niet van het ijdele soort. Groeien, bloeien en genoeg beweging in de takken.
En zo stond hij, jaar na jaar. Mensen kwamen en gingen als het water van de Waal. Maar hij stond er nog.
De populier glimlachte: ”Nu al meer dan 100 jaar! Wie had dat gedacht.” Niet dat hij altijd ongeschonden uit de strijd was gekomen. Er waren weleens takken afgezaagd. Soms had hij zich met wortel en kruin moeten verzetten.
“Hij moet weg, vanwege de dijk!”, hadden ze gezegd. Maar de dijk zelf voelde en zag de kracht van de boom. Net als hij, sterk en stevig met de blik op de Waal.
Nu stonden ze samen in het landschap, de dijk en de peppelboom, zoals de mensen hem noemden. Een ijkpunt aan de rivier.
“Wie het eerst bij die hoge boom is!”, fietsers tegen de wind.
Of “Je mag tot de oude boom.”, een kind op avontuur. Hij kon er zo van genieten. Sommige dingen veranderden nooit. Als jonge boom gebeurde het recht voor zijn kruin en nu keek hij er geamuseerd op neer.
De oude boom aan de Waal.
Maar er ruiste gevaar door de takken. Niet van het water, maar opnieuw van de mens.
De peppel zuchtte, keek in zijn jaarringen waarin eerdere strijd lag opgeslagen. Hij rechtte zijn takken, kraakte zijn stam en zette zijn wortels nog steviger in de grond.
Over de dijk kwam een vrouw aangelopen. Hij kende haar en toen ze even later omhoogkeek en langs zijn stam aaide, herkende hij de hand die hem meer dan 100 jaar geleden had geplant.
“Het zal zijn dochter zijn.”, glimlachte de boom. “Kom dame, we moeten aan het werk!”
De wind rimpelde het water van de Waal, alsof de rivier wilde zeggen:
”Blijf mijn vriend. Van mij heb je niets te vrezen.”


Juni 2018- Marrigje Scheurwater 

Met dank aan Eric Borrias Verhalenverteller (Vertelambassadeur 2016).

Back to Top